15 augustus 1997
De verhouding tussen de Kerk en het joodse volk. De Kerk, het volk van God in het Nieuwe Verbond, ontdekt bij het onderzoeken van haar eigen mysterie haar band met het joodse volk, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 4 "waartoe God het eerst gesproken heeft". H. Paus Paulus VI, Apostolische Constitutie, ex Decr. Sacr. Oec. Conc. Vat. II instauratum, auctoritate Pauli PP. VI promulgatum, ed. typica, Missale Romanum (3 apr 1969). Goede Vrijdag 13. Voorbede VI, in: Altaarmissaal (NL) blz. 327; Missaal voor Zon- en Feestdagen (B), 141 In tegenstelling tot de andere niet-christelijke godsdiensten is het joodse geloof al een antwoord op de openbaring van God in het Oude Verbond. Aan het joodse volk "behoort de aanneming tot zonen, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de eredienst en de beloften; van hen zijn de aartsvaders en uit hen komt Christus voort naar het vlees" (Rom. 9, 4-5), want "God kent geen berouw over zijn genadegaven noch over zijn roeping" (Rom. 11, 29).
Wanneer men bovendien naar de toekomst kijkt, dan streven het volk van God uit het Oude Verbond en het nieuwe Volk van God analoge doeleinden na: de verwachting van de komst (of terugkeer) van de Messias. Deze verwachting is echter enerzijds die van de terugkeer van de gestorven en verrezen Messias, die erkend wordt als Heer en Zoon van God, en anderzijds die van de komst aan het einde der tijden van de Messias, van wie de trekken verborgen blijven, een verwachting die gepaard gaat met het drama van de onwetendheid of de miskenning van Christus Jezus.