CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
(Soort document: Catechismus-Compendium)
15 augustus 1997
"Terwijl Christus echter "heilig, schuldeloos en onbesmet is, geen zonde heeft gekend, maar alleen de zonden van het volk kwam uitboeten, heeft de kerk
zondaars in haar midden; zij is tegelijkertijd heilig en tot uitzuivering geroepen en streeft voortdurend boetedoening en vernieuwing na".
2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 8. vert. uit Lat. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 3.6 Alle leden van de Kerk, met inbegrip van haar bedienaren, moeten erkennen dat zij zondaars zijn.
Vgl. 1 Joh. 1, 8-10
In allen bevindt het onkruid van de zonde zich nog onder de tarwe van het Evangelie, tot het einde der tijden.
Vgl. Mt. 13, 24-30
De Kerk brengt dus zondaars bijeen die door het heil van Christus gegrepen zijn, maar die nog altijd op weg zijn naar heiliging.
De Kerk is dus heilig, ook al bergt zij in haar schoot zondaars; want zelf kent zij geen enkel ander leven dan dat van de genade; als haar leden waarlijk hierdoor gevoed worden, dan worden zij hierdoor geheiligd; als zij zich hieraan echter onttrekken, dan vervallen zij tot zonden en lopen zij een bezoedeling van de ziel op die haar heiligheid belemmert. Daarom lijdt de Kerk onder deze zonden en doet zij boete hiervoor, terwijl ze tegelijkertijd de macht heeft haar kinderen door het bloed van Christus en de gave van de heilige Geest hiervan te bevrijden. H. Paus Paulus VI, Motu Proprio, Sollemnis Professio Fidei - Ter afsluiting van het jaar van het geloof, Solemni hac liturgia - Credo van het Volk van God (30 juni 1968), 19. vert. uit Lat.