CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
(Soort document: Catechismus-Compendium)
15 augustus 1997
Tenslotte deelt het Volk van God in de
koninklijke functie van Christus. Christus oefent zijn koningschap uit door alle mensen tot zich te trekken door zijn dood en verrijzenis.
Vgl. Joh. 12,32
Christus, koning en heer van het heelal, is dienaar van allen geworden. Hij is "niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen" (
Mt. 20,28). Voor de Christen "is heersen. Hem dienen,
2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 36 vooral "in de armen en de noodlijdenden in wie de kerk het beeld van haar arme en lijdende Stichter herkent.
2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 8. vert. uit Lat. Het Volk van God verwezenlijkt zijn "koninklijke waardigheid" door een leven overeenkomstig deze roeping: met Christus te dienen.
Allen immers die in Christus zijn herboren, worden door het teken van het kruis tot koningen gemaakt en door de zalving van de heilige Geest tot priesters gewijd. Alle van de Geest en inzicht vervulde christenen moeten dus beseffen dat zij, zonder deel te hebben aan deze bijzondere dienst van ons ambt, toch eveneens een koninklijke afkomst en een priesterlijke taak bezitten. Want wat is zo koninklijk als de menselijke geest die in onderwerping aan God heerst over het lichaam ? En wat is zo priesterlijk als aan de Heer een zuiver geweten te wijden en Hem vanaf het altaar van het hart reine gaven van godsvrucht aan te bieden? H. Paus Leo I de Grote, Sermones. 4,1, vert. Getijdenboek Lect. I,8,2.9