15 augustus 1997
Om de verstrooide mensheid te verzamelen kiest God Abram door hem weg te roepen "uit zijn land, familie en huis" Vgl. Gen. 12, 1 om Abraham van hem te maken, d.w.z. "de vader van een menigte volken" (Gen. 17, 5): "Door u zal zegen komen over alle geslachten op aarde" (Gen. 12, 3, LXX). Vgl. Gal. 3, 8
Israël is het priesterlijke volk van God, Vgl. Ex. 19, 6 het volk dat "de naam van de Heer, draagt " (Deut. 28, 10). Het is het volk "dat door onze God en Heer het eerst is aangesproken", Missale Romanum, Goede Vrijdag 13, gebed VI, vert. Altaarmissaal (NL) blz. 326; Missaal voor Zon- en Feestdagen (B), 141 het volk van de "oudere broeders" in het geloof van Abraham. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Ontmoeting met de Joodse gemeenschap tijdens het bezoek aan de Synagoge van Rome (13 apr 1986), 4