15 augustus 1997
Jezus is opgegaan naar de tempel als naar de bevoorrechte plaats om God te ontmoeten. De tempel is voor Hem de woning van zijn Vader, een huis van gebed en Hij is verontwaardigd over het feit dat de buitenste voorhof ervan een plaats is geworden waar handel gedreven wordt. Vgl. Mt. 21, 13 Als Hij de handelaars uit de tempel jaagt, dan is het uit na-ijverige liefde voor zijn Vader: "Maakt van het huis van mijn Vader geen markthal. Zijn leerlingen herinneren zich dat er geschreven staat: "De zorg voor uw huis heeft mij uitgeteerd" (Ps. 69, 10)" (Joh. 2, 16-17). Na de verrijzenis hebben de apostelen een godsdienstig respect voor de tempel behouden. Vgl. Hand. 2, 46 Vgl. Hand. 3, 1 Vgl. Hand. 5, 20.21. enz.