15 augustus 1997
Jezus heeft, evenals de profeten vóór Hem, voor de tempel van Jeruzalem het diepste respect aan de dag gelegd. Hij is er door Jozef en Maria veertig dagen na zijn geboorte opgedragen. Vgl. Lc. 2, 22-39 Op twaalfjarige leeftijd besluit Hij om in de tempel te blijven om zijn ouders eraan te herinneren dat Hij zich moet wijden aan de aangelegenheden van zijn Vader. Vgl. Lc. 2, 46-49 Hij is gedurende zijn verborgen leven minstens elk jaar ernaar opgegaan voor Pasen Vgl. Lc. 2, 41 ; het ritme van zijn openbaar optreden werd bepaald door zijn pelgrimstochten naar Jeruzalem voor de viering van de grote Joodse feesten. Vgl. Joh. 2, 13-14 Vgl. Joh. 5, 1.14 Vgl. Joh. 7, 1.10.14 Vgl. Joh. 8, 2 Vgl. Joh. 10, 22-23
Het terugvinden van Jezus in de tempel Vgl. Lc. 2, 41-52 is de enige gebeurtenis die de stilte van de evangelies inzake de verborgen jaren van Jezus verbreekt. Jezus laat hier iets zien van het mysterie van zijn totale toewijding aan een zending die voortkomt uit zijn goddelijk afstamming: "Wist ge dan niet dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn?" Vgl. Lc. 2, 49 Maria en Jozef "begrepen" dit woord "niet", maar zij namen het in geloof aan en Maria "bewaarde alles wat er gebeurd was, in haar hart", gedurende de jaren dat Jezus in de stilte van een gewoon leven verborgen bleef.