15 augustus 1997
Jezus is de joden en hun geestelijke leiders voorgekomen als een "rabbi" Vgl. Joh. 11, 28 Vgl. Joh. 3, 2 Vgl. Mt. 22, 23-24.34-36 . Hij heeft vaak argumenten gebruikt in het kader van de rabbijnse interpretatie van de wet Vgl. Mt. 12, 5 Vgl. Mt. 9, 12 Vgl. Mc. 2, 23-27 Vgl. Lc. 6, 6-9 Vgl. Joh. 7, 22-23 , maar tegelijkertijd moest Jezus de wetgeleerden wel voor het hoofd stoten, omdat Hij er geen genoegen mee nam zijn interpretatie naast die van hen te stellen: "Hij onderrichtte niet zoals hun schriftgeleerden, maar als iemand die gezag bezit" (Mt. 7, 28-29). In Hem is het hetzelfde Woord van God dat op de Sinaï geklonken heeft om Mozes de geschreven Wet te geven en dat zich opnieuw laat horen op de berg van de zaligsprekingen Vgl. Mt. 5, 1 . Het schaft de Wet niet af, maar vervult die door op goddelijke wijze zijn uiteindelijke interpretatie ervan te geven: "Gij hebt gehoord, dat tot onze voorouders is gezegd (...), maar Ik zeg u" (Mt. 5, 33-34). Met ditzelfde goddelijke gezag wijst Hij sommige "menselijke overleveringen" Vgl. Mc. 7, 8 van de Farizeeën af, die "het woord Gods krachteloos maken" Vgl. Mc. 7, 13 .
Jezus heeft de Catechismus-Compendium
Tien Geboden
() hernomen, maar Hij heeft ook getoond hoe de kracht van de Geest in de letter doorwerkt. Hij heeft een gerechtigheid gepredikt "die uitgaat boven die van de schriftgeleerden en de Farizeeën" (Mt. 5, 20) en ook boven die van de heidenen. Vgl. Mt. 5, 46-47
Hij heeft alle verplichtingen van de geboden ontvouwd. "Gij hebt gehoord, dat tot uw voorouders gezegd is: gij zult niet doden... Maar lk zeg u: al wie vertoornd is op zijn broeder zal strafbaar zijn voor het gerecht" (Mt. 5, 21-22).