15 augustus 1997
Meer nog dan voor het gewone volk van God Vgl. Joh. 7, 48-49 waren voor de religieuze autoriteiten van Jeruzalem, die de heilige Johannes in zijn Evangelie vaak "de joden" Vgl. Joh. 1, 19 Vgl. Joh. 2, 18 Vgl. Joh. 5, 10 Vgl. Joh. 7, 13 Vgl. Joh. 9, 22 Vgl. Joh. 18, 12 Vgl. Joh. 19, 38 Vgl. Joh. 20, 19 noemt, tal van daden en woorden van Jezus "een teken dat weersproken wordt" (Lc. 2, 34). Zeker, zijn verhouding met de Farizeeën is niet enkel polemisch. Er zijn Farizeeën die Hem waarschuwen voor het gevaar dat Hij loopt Vgl. Lc. 13, 31 . Jezus prijst sommigen onder hen, zoals de schriftgeleerde uit Marcus (Mc. 12, 34), en Hij eet herhaaldelijk bij Farizeeën Vgl. Lc. 7, 36 Vgl. Lc. 14, 1 . Jezus bevestigt bepaalde leerstellige opvattingen, zoals die door deze religieuze elite van het volk Gods aangehangen werden: de verrijzenis van de doden Vgl. Mt. 22, 23-34 Vgl. Lc. 20, 39 , de vormen van vroomheid (aalmoes, vasten en gebed Vgl. Mt. 6, 2-18 ) en de gewoonte zich te richten tot God als tot de Vader, het centrale karakter van het gebod, God en de naaste lief te hebben. Vgl. Mc. 12, 28-34