CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
(Soort document: Catechismus-Compendium)
15 augustus 1997
Met het doopsel aanvaardt en begint Jezus zijn zending als lijdende Dienaar. Hij laat zich bij de zondaars rekenen.
Vgl. Jes. 53, 12
Hij is al "het Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt" (
Joh. 1, 29). Hij loopt al vooruit op het "doopsel" van zijn bloedige dood.
Vgl. Mc. 10, 38
Vgl. Lc. 12, 50
Hij komt reeds "de gerechtigheid volledig vervullen" (
Mt. 3, 15), d.w.z. Hij onderwerpt zich geheel aan de wil van zijn Vader: uit liefde stemt Hij in met dit doopsel van de dood tot vergeving van onze zonden.
Vgl. Mt. 26, 39
Op deze aanvaarding antwoordt de stem van de Vader die heel zijn welbehagen vindt in zijn Zoon.
Vgl. Lc. 3, 22
Vgl. Jes. 42, 1
De Geest die Jezus vanaf zijn ontvangenis in volheid bezit, komt op Hem "rusten"
Vgl. Joh. 1, 32-33
Vgl. Jes. 11, 2
Hij zal voor heel de mensheid de bron van deze Geest zijn. Bij zijn doop "ging de hemel open" (
Mt. 3, 16), die de zonde van Adam gesloten had; en het water wordt door de afdaling van Jezus en de Geest geheiligd, een begin van de nieuwe schepping.