15 augustus 1997
Het terugvinden van Jezus in de tempel Vgl. Lc. 2, 41-52 is de enige gebeurtenis die de stilte van de evangelies inzake de verborgen jaren van Jezus verbreekt. Jezus laat hier iets zien van het mysterie van zijn totale toewijding aan een zending die voortkomt uit zijn goddelijk afstamming: "Wist ge dan niet dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn?" Vgl. Lc. 2, 49 Maria en Jozef "begrepen" dit woord "niet", maar zij namen het in geloof aan en Maria "bewaarde alles wat er gebeurd was, in haar hart", gedurende de jaren dat Jezus in de stilte van een gewoon leven verborgen bleef.
Jezus heeft, evenals de profeten vóór Hem, voor de tempel van Jeruzalem het diepste respect aan de dag gelegd. Hij is er door Jozef en Maria veertig dagen na zijn geboorte opgedragen. Vgl. Lc. 2, 22-39 Op twaalfjarige leeftijd besluit Hij om in de tempel te blijven om zijn ouders eraan te herinneren dat Hij zich moet wijden aan de aangelegenheden van zijn Vader. Vgl. Lc. 2, 46-49 Hij is gedurende zijn verborgen leven minstens elk jaar ernaar opgegaan voor Pasen Vgl. Lc. 2, 41 ; het ritme van zijn openbaar optreden werd bepaald door zijn pelgrimstochten naar Jeruzalem voor de viering van de grote Joodse feesten. Vgl. Joh. 2, 13-14 Vgl. Joh. 5, 1.14 Vgl. Joh. 7, 1.10.14 Vgl. Joh. 8, 2 Vgl. Joh. 10, 22-23
De Zoon van God, die zoon van de maagd Maria was geworden, heeft ook leren bidden volgens zijn menselijke hart. Hij leert de woorden van de gebeden van zijn moeder die alle "wonderwerken" van de Almachtige in haar hart bewaarde en bij zichzelf overwoog. Vgl. Lc. 1, 49 Vgl. Lc. 2, 19.51 Hij leert het in de woorden en de ritmen van het gebed van zijn volk, in de synagoge van Nazaret en in de tempel. Maar zijn gebed ontspringt aan een nog veel dieper verborgen bron. Hiervan geeft Hij ons een voorgevoel, wanneer Hij twaalf jaar is: "Wist ge dan niet, dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn?" (Lc. 2, 49). Vanaf dat moment begint zich het nieuwe karakter van het gebed in de volheid van de tijden te openbaren: het kinderlijke gebed dat de Vader verwacht van zijn kinderen, zal uiteindelijk doorleefd worden door de eniggeboren Zoon zelf, in Zijn mensheid, met en voor de mensen.
Zo ging ook de heilige Maagd voort op haar pelgrimstocht van het geloof en zij volhardde trouw in de verbondenheid met haar Zoon tot onder het kruis. Daar stond zij, niet zonder Gods raadsbesluit, en leed ten diepste mee met haar eniggeboren Zoon en met haar moederhart nam zij deel aan zijn offer door liefdevol in te stemmen met het offer van het slachtoffer dat uit haar geboren was; tenslotte werd zij door dezelfde Jezus Christus, toen Hij stierf op het kruis, met deze woorden als moeder aan zijn leerling gegeven: "Vrouw, zie daar uw zoon" (Joh. 19, 26-27). 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 58. vert uit Lat.