15 augustus 1997
Zoon van God is in het Oude Testament een benaming die gegeven wordt aan de engelen, vgl. Deut. 32, 8 (Septuagint) Vgl. Job 1, 6 aan het uitverkoren volk, Vgl. Ex. 4, 22 Vgl. Hos. 11, 1 Vgl. Jer. 3, 19 Vgl. Sir. 36, 11 Vgl. Wijsh. 18, 13 aan de kinderen van Israël Vgl. Deut. 14, 1 Vgl. Hos. 2, 1 en aan hun koningen. Vgl. 2 Sam. 7, 14 Vgl. Ps. 82, 6 Deze naam duidt dan op een verwantschap door middel van aanname, die tussen God en zijn schepsel een bijzonder innige relatie tot stand brengt. Wanneer de beloofde koning-Messias "Zoon van God" Vgl. 1 Kron. 17, 13 Vgl. Ps. 2, 7 genoemd wordt, dan houdt dat overeenkomstig de letterlijke betekenis van deze teksten niet noodzakelijkerwijze in dat Hij meer dan menselijk is. Zij die Jezus zo als Messias van Israël hebben aangeduid, hebben misschien niet meer willen zeggen. Vgl. Mt. 27, 54