• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

Geschapen naar Gods beeld en geroepen om God te kennen en lief te hebben, ontdekt de mens die God zoekt, bepaalde "wegen" om tot de kennis van God te komen. Dit worden ook wel de "bewijzen" van het bestaan van God genoemd, niet in de zin van bewijzen die de natuurwetenschappen zoeken, maar in de zin van "met elkaar overeenstemmende en overtuigende argumenten" die het mogelijk maken te komen tot echte zekerheden.

Die "wegen" om tot God te naderen hebben als vertrekpunt de schepping: de stoffelijke wereld en de menselijke persoon.

De wereld: uitgaande van de beweging en de wording van de wereld, de contingentie. De orde en de schoonheid van de wereld kan men God kennen als oorsprong en doel van het heelal.

De heilige Paulus zegt over de heidenen: "Want wat een mens van God kan weten, is in feite onder hen bekend; God zelf heeft het hun geopenbaard. Van de schepping der wereld af wordt zijn onzichtbare wezen door de rede in zijn werken aanschouwd, zijn eeuwige macht namelijk en zijn godheid". (Rom. 1, 19-20) Vgl. Hand. 14, 15.17 Vgl. Hand. 17, 27-28 Vgl. Wijsh. 13, 1-9
En de heilige Augustinus zegt: "Ondervraag de schoonheid van de aarde, ondervraag de schoonheid van de zee, ondervraag de schoonheid van de onmetelijke lucht die ons omgeeft, ondervraag de schoonheid van de hemel (... ) ondervraag dit alles. Dit alles antwoordt u: zie hoe schoon wij zijn! Hun schoonheid is een belijdenis (confessio). Wie anders heeft deze schepselen die onveranderlijk schoon zijn, gemaakt dan Hij die onveranderlijk schoon (Pulcher) is? H. Augustinus, Preken, Sermones. 241,2, vert. uit Lat.
De mens: met zijn ontvankelijkheid voor waarheid en schoonheid, zijn gevoel voor het moreel goede, zijn vrijheid en de stem van zijn geweten, zijn verlangen naar het oneindige en naar geluk, stelt de mens de vraag naar het bestaan van God. Door dit alles heen wordt hij de tekenen van zijn geestelijke ziel gewaar. "Omdat de kiem van de eeuwigheid die hij in zich draagt niet tot louter stof te herleiden is, kan zijn ziel haar oorsprong alleen maar in God hebben. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 18. § 1, vert. uit Lat. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 14. § 2

De wereld en de mens getuigen ervan dat zij niet in zichzelf hun eerste beginsel en uiteindelijk doel hebben, maar dat zij deel hebben aan het Zijn op zich, zonder oorsprong en zonder einde. Zo kan de mens langs verschillende "wegen" komen tot de kennis van het bestaan van een werkelijkheid die de eerste oorzaak en het uiteindelijke doel van alles is "en dat allen God noemen". H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I,2,3, vert. uit Lat.

De vermogens van de mens stellen hem in staat het bestaan van een persoonlijke God te kennen. Maar opdat de mens in zijn intimiteit kan binnentreden, heeft God zich aan hem willen openbaren en hem de genade willen schenken om deze openbaring te kunnen ontvangen in geloof. De bewijzen van het bestaan van God kunnen de mens niettemin voorbereiden op het geloof en hem helpen zien dat het geloof niet in strijd is met het menselijk verstand.
"Onze moeder de heilige Kerk houdt en leert dat God, beginsel en doel van alle dingen, door het natuurlijke licht van het menselijk verstand met zekerheid gekend kan worden vanuit de geschapen werkelijkheden." 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 5. vertaling uit het Latijn Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 28 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 6 Zonder dit vermogen zou de mens de openbaring van God niet kunnen ontvangen. De mens heeft dit vermogen omdat hij geschapen is "naar het beeld van God". Vgl. Gen. 1, 26
De mens is van nature en door roeping een godsdienstig wezen. Omdat de mens van God komt en naar God gaat, heeft hij alleen maar een volledig menselijk leven, als hij zijn band met God vrijelijk beleeft.
De mens is gemaakt om in gemeenschap met God te leven, in wie hij zijn geluk vindt: "Wanneer ik met mijn gehele wezen met U verenigd zal zijn, zal er voor mij geen verdriet en moeite meer zijn en geheel van U vervuld, zal mijn leven waarachtig leven zijn". H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. 10,28,39, vert. uit Lat.
Wanneer de mens naar de boodschap van de schepselen en de stem van zijn geweten luistert, dan kan hij komen tot de zekerheid van het bestaan van God, oorzaak en einde van alles.
De kerk leert dat de enige, ware God, onze Schepper en Heer, met zekerheid gekend kan worden uit zijn werken dankzij het natuurlijke licht van het menselijk verstand. Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 28

Document

Naam: CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
Soort: Catechismus-Compendium
Datum: 15 augustus 1997
Copyrights: © 1997, Libreria Editrice Vaticana
waarin verwerkt niet officiële aanpassing aan de "editio typica"
Bewerkt: 15 december 2021

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
Trefwoordenlijst voor dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test