15 augustus 1997
In grammaticaal opzicht duidt "onze" op een werkelijkheid die gemeenschappelijk is aan meerderen. Er is maar één God en Hij wordt erkend als Vader in zijn eniggeboren Zoon uit Hem herboren zijn door hen die door het geloof uit water en Geest. Vgl. 1 Joh. 5, 1 Vgl. Joh. 3, 5 Die nieuwe gemeenschap van God en de mensen wordt gevormd door de Kerk: de Kerk is verenigd met de eniggeboren Zoon, die "de eerstgeborene onder vele broeders" (Rom. 8, 29) is geworden, en als zodanig is zij in gemeenschap met één en dezelfde Vader, in één en dezelfde Heilige Geest. Vgl. Ef. 4, 4-6 Elke gedoopte bidt in die gemeenschap door te bidden "onze" Vader: "De menigte die het geloof had aangenomen, was één van hart en één van ziel" (Hand. 4, 32).