15 augustus 1997
Voordat wij ons deze eerste uitroep van het gebed van de Heer eigen maken, is het nuttig om vol nederigheid ons hart te zuiveren van bepaalde verkeerde voorstellingen uit "deze wereld hier". De nederigheid doet ons erkennen dat "niemand de Vader kent tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon het wil openbaren", d.w.z. "aan kleinen" (Mt. 11, 25-27). De zuivering van het hart heeft betrekking op de vader- en moederbeelden die afkomstig zijn uit onze persoonlijke en culturele geschiedenis en die onze verhouding tot God beïnvloeden. God onze Vader overstijgt de categorieën van de geschapen wereld. Wanneer wij onze denkbeelden uit dit domein op Hem overdragen of tegen Hem uitspelen, dan maken wij afgodsbeelden om te aanbidden of te vernietigen. Bidden tot de Vader is binnengaan in zijn mysterie, Hem benaderen zoals Hij is en zoals de Zoon Hem ons heeft geopenbaard:
De uitdrukking "God de Vader" is nooit eerder aan iemand geopenbaard. Zelfs Mozes, die het aan God zelf had gevraagd, had een andere naam te horen gekregen. Aan ons is die naam geopenbaard in de Zoon. Want "Zoon" houdt de nieuwe naam van Vader in: die van Vader. Tertullianus, De Oratione. 3, vert. uit Lat.