
15 augustus 1997
Het tweede gebed wordt vermeld door de heilige Johannes Vgl. Joh. 11, 41-42 en speelt zich af vóór de opwekking van Lazarus. Het dankgebed gaat vooraf aan de gebeurtenis: "Vader, Ik dank U dat Gij Mij verhoord hebt", hetgeen inhoudt dat de Vader altijd gehoor geeft aan zijn verzoek; en Jezus voegt er onmiddellijk aan toe: "Ik wist wel, dat Gij Mij altijd verhoort", hetgeen inhoudt dat Jezus van zijn kant op standvastige wijze vraagt. Zodoende openbaart het gebed van Jezus, gedragen door de dankzegging ons, hoe we moeten vragen: voordat de gave gegeven wordt, stemt Jezus in met Hem die geeft en in zijn gaven zichzelf geeft. De gever is kostbaarder dan de verleende gave, Hij is de "schat", en in Hem is het hart van zijn Zoon; de gave wordt "erbij" Vgl. Mt. 6, 21.33 gegeven.
Het "hogepriesterlijk" gebed van Jezus Vgl. Joh. 17 neemt een unieke plaats in de heilsgeschiedenis in. Aan het einde van de eerste sectie staat een overweging bij dit gebed. Het openbaart in feite het nog steeds actuele gebed van onze Hogepriester en tegelijkertijd bevat het datgene wat Hij ons leert in ons gebed tot onze Vader; dit laatste gebed zal worden behandeld in de tweede sectie.