
15 augustus 1997
De tempel moest voor het Volk van God de plaats zijn waar het werd opgevoed tot het gebed: de pelgrimstochten, de feesten, de offers, het avondoffer, de wierook en de toonbroden, al die tekens van de heiligheid en heerlijkheid van de heel verheven en heel nabije God, waren oproepen en wegen van het gebed. De hang naar riten verleidde het volk echter vaak tot een te sterk uiterlijke cultus. Er was behoefte aan opvoeding in het geloof, aan een bekering van het hart. Dat was de opdracht van de profeten, vóór en na de ballingschap.
Elia is de vader van de profeten, uit "het geslacht dat zich richt tot Hem, dat staat voor het aanschijn van Jakobs God" (Ps. 24, 6). Zijn naam, "de Heer is mijn God", kondigt reeds de uitroep aan van het volk op de berg Karmel als antwoord op de smeekbede van Elia. Vgl. 1 Kon. 18, 39. e.v. Jakobus verwijst naar hem om ons aan te sporen tot gebed: "Het vurig gebed van een rechtvaardige vermag veel" (Jak. 5, 16b-18).
Eerst leerde hij in zijn teruggetrokken bestaan aan de beek de Kerit de barmhartigheid kennen. Dan leert hij de weduwe van Sarepta het geloof in het woord van God, een geloof dat hij bevestigt door zijn dwingend gebed: God wekt het kind van de weduwe weer tot leven. Vgl. 1 Kon. 17, 7-24 Tijdens het offer op de berg Karmel, de doorslaggevende proef voor het geloof van het Volk van God, verteert het vuur van de Heer het brandoffer in reactie op de smeekbede van Elia, "toen het uur van het avondoffer gekomen was": "Geef antwoord Heer, geef antwoord!"; het zijn letterlijk deze woorden van Elia die de oosterse liturgieën herhalen in de epiklese van de eucharistieviering. Vgl. 1 Kon. 18, 20-39 Tenslotte gaat Elia opnieuw de woestijn in en hij begeeft zich naar de plaats waar de levende en ware God zich aan zijn volk geopenbaard heeft. Hij verschuilt zich, net als Mozes, "in de rotsholte", totdat de geheimzinnige tegenwoordigheid van God "voorbijgaat". Vgl. 1 Kon. 19, 1-14 Vgl. Ex. 33, 19-23 Maar pas op de berg van de gedaanteverandering zal Hij zich openbaren naar wiens gelaat zij op zoek zijn: Vgl. Lc. 9, 30-35 de kennis van de heerlijkheid van God ligt op het gelaat van de gekruisigde en verrezen Christus. Vgl. 2 Kor. 4, 6
Uit hun alleen zijn met God putten de profeten het licht en de kracht voor hun zending. Hun gebed is geen vlucht uit een ontrouwe wereld; het is een luisteren naar het woord van God. Soms is het een woordenwisseling of een klacht maar altijd een bemiddeling die de tussenkomst van de reddende God, de Heer van de geschiedenis, verwacht en voorbereidt. Vgl. Am. 7, 2.5 Vgl. Jes. 6, 5.8.11 Vgl. Jer. 1, 6 Vgl. Jer. 15, 15-18 Vgl. Jer. 20, 7-18