
15 augustus 1997
Als uiterste loutering van zijn geloof wordt hem "die de beloften had ontvangen" (Heb. 11, 17), gevraagd de zoon te offeren die God hem heeft gegeven. Zijn geloof wankelt niet: "God zelf zal wel voor het offerdier zorgen" (Gen. 22, 8), "want hij was ervan overtuigd, dat God zelfs de macht heeft om doden ten leven te wekken" (Heb. 11, 19). Zo wordt de vader van de gelovigen gelijkvormig gemaakt met de Vader die zijn eigen Zoon niet zal sparen, maar Hem voor ons allen zal overleveren. Vgl. Rom. 8, 32 Het gebed herstelt de mens in zijn gelijkenis met God en laat hem deel hebben aan de macht van de liefde van God, die een menigte volken redt. Vgl. Rom. 4, 16-21