• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
Gij zult Uw zinnen niet zetten op het huis van uw naaste; gij zult uw zinnen niet zetten op de vrouw van uw naaste, niet op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, op niets wat hem toebehoort (Ex. 20, 17);

Al wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd (Mt. 5, 28).

De heilige Johannes onderscheidt drie soorten van begeerlijkheid of concupiscentie: de begeerlijkheid van het vlees, de begeerlijkheid van de ogen en de hovaardij van het leven. Vgl. 1 Joh. 2, 16. (vgl. "Canisius" vert.) Volgens de traditie van de Katholieke catechese veroordeelt het negende gebod de begeerlijkheid van het vlees; het tiende gebod veroordeelt het begeren van andermans goed.

Etymologisch kan men met het woord "concupiscentie" (begeerlijkheid) elke intense vorm van menselijke begeerte aanduiden. De christelijke theologie heeft er de speciale betekenis aan toegekend van een beweging van het zinnelijk streefvermogen die ingaat tegen de werking van de menselijke rede. De apostel Paulus vereenzelvigt dat met de strijd die het "vlees" voert tegen de "geest". Vgl. Gal. 5, 16-17.24 Vgl. Ef. 2, 3 De begeerlijkheid komt voort uit de ongehoorzaamheid van de eerste zonde (Gen. 3, 11). Zij ontregelt de zedelijke vermogens van de mens, en zonder op zichzelf een zonde te zijn, brengt ze de mens ertoe te zondigen. Vgl. Concilie van Trente, 5e Zitting - Decreet over de erfzonde, Sessio V - Decretum super peccato originali (17 juni 1546), 5

Omdat de mens een wezen is dat bestaat uit geest en lichaam, bestaat in de mens reeds een zekere spanning, een strijd tussen de strevingen van de "geest" en die van het "vlees". Maar die strijd behoort in feite tot het erfgoed van de zondigheid; ze is er het gevolg en tegelijk de bevestiging van. Ze maakt deel uit van de dagelijkse ervaring van de geestelijke strijd:

Voor de apostel betekent dit niet dat men het lichaam moet minachten en veroordelen, want het lichaam maakt, samen met de geestelijke ziel, de natuur zelf uit van de mens en van zijn persoonlijkheid als subject; de apostel heeft het integendeel over een werking, of beter een aantal stabiele gesteltenissen - deugden en ondeugden - die of zedelijk goed of zedelijk slecht zijn en die de vrucht zijn (in het eerste geval) van de onderwerping aan of (in het tweede geval) van de weerstand tegen de heilbrengende werking van de Heilige Geest. Daarom ook schrijft hij: "Daar wij leven door de Geest, willen we ook leven volgens de Geest" (Gal. 5, 25). H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de Heilige Geest in het leven van de Kerk en de wereld, Dominum et vivificantem (18 mei 1986), 55

Het hart is de zetel van de morele persoonlijkheid: "Want uit het hart komen voort boze gedachten, moord, echtbreuk, ontucht en wangedrag" (Mt. 15, 19). De strijd tegen de begeerlijkheid van het vlees verloopt via de loutering van het hart en het beoefenen van de matigheid.

Houdt stand in de eenvoud, de onschuld, en gij zult zijn als kleine kinderen, die het kwaad dat mensenlevens verwoest, niet kennen. Apostolische Vader, De Herder van Hermas, Hermae Pastor. Mand. 2,1: PG 2, 916

De zesde zaligspreking verklaart: "Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien" (Mt. 5, 8). Met de "zuiveren van hart" worden diegenen bedoeld, die hun verstand en hun wil hebben afgestemd op de eisen van Gods heiligheid, vooral op drie terreinen: de naastenliefde'. Vgl. 1 Tim. 4, 3.9 Vgl. 2 Tim. 2, 22 de kuisheid of de seksuele eerbaarheid; Vgl. Ef. 4, 19 de waarheidsliefde en de rechtgelovigheid. Vgl. 2 Tim. 2, 23.26 Er is een verband tussen de zuiverheid van het hart, van het lichaam en van het geloof:

De gelovigen moeten de artikelen van het geloof aanvaarden "opdat ze, door te geloven, aan God zouden gehoorzamen; en opdat ze, door te gehoorzamen, goed zouden leven; en opdat ze, door goed te leven, hun hart zouden zuiveren en door hun hart te zuiveren zouden begrijpen wat ze geloven". H. Augustinus, De fide et symbolo (1 okt 393). 10,25: PL 40, 196

Aan de "zuiveren van hart" werd beloofd dat ze God zullen zien "van aangezicht tot aangezicht" en aan Hem gelijk worden. Vgl. 1 Kor. 13, 12 Vgl. 1 Joh. 3, 2 De zuiverheid van hart is de voorwaarde om te komen tot de aanschouwing van God. Zij geeft ons nu reeds de mogelijkheid om te zien in het licht van God en om de ander te verwelkomen als onze "naaste"'. Zij maakt het ons mogelijk het menselijk lichaam, het onze en dat van de naaste, te zien als de tempel van de heilige Geest, als een blijk van de goddelijke schoonheid.

Door het Doopsel verkrijgt de dopeling de genade gereinigd te worden van alle zonden. De Christen moet echter de strijd tegen de begeerlijkheid van het vlees en tegen andere ongeordende begeerten voortzetten. Met Gods genade kan hij dit bereiken:

  • door de deugd en de gave van kuisheid, want de kuisheid stelt in staat met een onverdeeld en zuiver hart te beminnen;
  • door de zuiverheid van intentie die het ware doel van de mens beoogt: in alle eenvoud tracht de gelovige in alles de wil van God te ontdekken en te volbrengen; Vgl. Rom. 12, 2 Vgl. Kol. 1, 10
  • door de zuiverheid van de blik, uitwendig en inwendig; door de beheersing van zijn gevoelens en zijn verbeelding; door te weigeren toe te geven aan enige vorm van welbehagen in onkuise gedachten, die hem ertoe brengen de wegen van Gods geboden te verlaten: "want door de aanblik wordt de begeerte van de dwaas opgewekt" (Wijsh. 15, 5).
  • door het gebed:
    Ik dacht, dat onthouding iets was dat men op eigen krachten kan en van de mijne was ik niet zeker; mijn domheid was namelijk zo groot, dat ik niet wist dat niemand, zoals geschreven staat, zich kan onthouden, indien Gij het niet geeft. En Gij zoudt het mij zeker gegeven hebben, wanneer ik met innerlijk verzuchten aan uw oren had geklopt en met onwrikbaar geloof mijn zorg op u geworpen had. H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. 6.11,20: PL 32, 729-730; (vert.: Wijdeveld)

Kuisheid veronderstelt schaamte. Kuisheid maakt een integrerend deel uit van de matigheid. De schaamte beschermt de intimiteit van de persoon. Zij betekent een weigering om te ontsluieren wat bedekt moet blijven. De schaamte is afgestemd op de kuisheid, waarvan zij de fijngevoeligheid bewijst. De schaamte leidt de blikken en gebaren op een wijze die overeenstemt met de waardigheid van de personen en van hun eenwording.

De schaamte beschermt het mysterie van de menselijke personen en van hun liefde. Zij nodigt uit tot geduld en matiging in de liefdesverhouding; zij vraagt dat men de omstandigheden schept waarin man en vrouw zich aan elkaar kunnen geven en wel in een definitieve verbintenis. Schaamte is een vorm van bescheidenheid. Zij speelt mee bij de keuze van kleding. Zij zal met stilzwijgen of voorbehoud reageren waar het risico van ongezonde nieuwsgierigheid zich voordoet. Schaamte wordt zo discretie.

Er bestaat een kiesheid van gevoelens zoals er een lichamelijke schaamte bestaat. Deze kiesheid verzet zich bijvoorbeeld tegen de "voyeuristische" exploitatie van het menselijk lichaam in sommige reclames of ook tegen pogingen van bepaalde media, die te ver gaan in het onthullen van bepaalde intieme vertrouwelijkheden. De schaamte schept een levensstijl die weerstand kan bieden aan de verlokkingen van de mode en aan de druk van de heersende stromingen.

Document

Naam: CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
Soort: Catechismus-Compendium
Datum: 15 augustus 1997
Copyrights: © 1997, Libreria Editrice Vaticana
waarin verwerkt niet officiële aanpassing aan de "editio typica"
Bewerkt: 15 december 2021

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
Trefwoordenlijst voor dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test