
15 augustus 1997
Zowel het zuiver wetenschappelijk onderzoek als het toegepaste onderzoek vormen een belangrijke vertolking van het meesterschap van de mens over de schepping. Wetenschap en techniek zijn kostbare hulpmiddelen, wanneer ze ten dienste staan van de mens en wanneer ze de algehele ontwikkeling ten bate van allen bevorderen; maar op zichzelf kunnen ze noch de zin van het bestaan, noch de zin van de menselijke vooruitgang verklaren. Wetenschap en techniek zijn gericht op de mens; aan hem danken ze hun ontstaan en hun groei; juist in de menselijke persoon en in zijn morele waarden ligt dus de verwijzing naar hun finaliteit en het besef van hun grenzen.
Het is een illusie te eisen dat het wetenschappelijk onderzoek en de toepassing ervan moreel waardevrij zouden zijn. Toch kan men de criteria voor de oriëntatie van wetenschappelijk onderzoek niet afleiden uit een pure technische efficiëntie, noch uit het nut dat er voor sommigen uit kan voortvloeien ten koste van anderen, noch uit - wat nog erger zou zijn - de heersende ideologieën. Wetenschap en techniek vereisen, vanuit hun intrinsieke betekenis, de onvoorwaardelijke eerbiediging van de fundamentele principes van de zedenwet; ze moeten ten dienste staan van de menselijke persoon, van zijn onvervreemdbare rechten en tevens van zijn waarachtig en integraal welzijn in overeenstemming met Gods heilsplan en wil.