15 augustus 1997
Het eerste gebod ("Op zondagen en verplichte feestdagen deelnemen aan de eucharistie en zich van slaafse arbeid onthouden") vraagt van de gelovigen de dag te heiligen waarop de verrijzenis van de Heer herdacht wordt, evenals de voornaamste liturgische feesten die de mysteries van de Heer, de Maagd Maria en de heiligen eren; op de eerste plaats door deel te nemen aan de eucharistieviering, waartoe de christelijke gemeenschap zich verzamelt, en door zich te onthouden van die werkzaamheden en bezigheden die een dergelijke heiliging van deze dagen zouden kunnen verhinderen. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1246-1248 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 880. 3 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 881. 1.2.4Het tweede gebod ("Ten minste eenmaal per jaar biechten") verzekert de voorbereiding op de Eucharistie door het ontvangen van het Sacrament van Boete en Verzoening, dat de bekering en vergeving van het Doopsel voortzet. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 989 Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 719
Het derde gebod ("De heilige Communie ontvangen, op zijn minst in de paastijd") geeft de minimumeis aan wat betreft het ontvangen van het Lichaam en Bloed van de Heer in verband met de paasvieringen, die oorsprong en kern zijn van de christelijke liturgie. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 920 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 708.881. 3