CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
(Soort document: Catechismus-Compendium)
15 augustus 1997
De genade is eerst en vooral de gave van de heilige Geest zelf die ons rechtvaardigt en heiligt. De genade omvat echter ook de gaven die de heilige Geest ons schenkt om ons te betrekken bij zijn werkzaamheid, om ons bekwaam te maken tot medewerking aan het heil van anderen en aan de groei van het lichaam van Christus, de Kerk. Het zijn de
sacramentele genaden , gaven die eigen zijn aan de verschillende Sacramenten. Het zijn bovendien de
bijzondere gaven, die men ook
charismata noemt naar de Griekse term die gebruikt wordt door de heilige Paulus en die betekent: gunst, onverschuldigde gave, weldaad.
Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 12 Wat hun aard ook moge zijn, soms buitengewoon zoals de gave der wonderen of van de talen, de charismata zijn altijd gericht op de heiligmakende genade en ze hebben het algemeen welzijn van de kerk tot doel. Ze staan ten dienste van de liefde die de Kerk opbouwt.
Vgl. 1 Kor. 12