15 augustus 1997
De natuurwet staat geschreven in de ziel van allen en van ieder afzonderlijk, want ze is gelijk aan de natuurlijke rede die oplegt het goede te doen en die de zonde verbiedt (...). Dit voorschrift van de menselijke rede zou echter geen kracht van wet hebben, als het niet de stem en de vertolker zou zijn van een hogere rede, waaraan onze geest en onze vrijheid ondergeschikt moeten zijn. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de menselijke vrijheid, Libertas praestantissimum (20 juni 1888)
De "goddelijke en natuurlijke" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 89. § 1 wet toont de mens de weg die gevolgd moet worden om het goede te doen en zijn doel te bereiken. De natuurwet verwoordt de eerste wezenlijke voorschriften die het morele leven beheersen. Als spil heeft zij het verlangen naar en de onderwerping aan God, bron en rechter van al het goede, en het besef dat iedere mens in de medemens zijn gelijke vindt. Ze wordt in haar voornaamste voorschriften verwoord in de Catechismus-Compendium
Tien Geboden
(). Deze wet wordt natuurwet genoemd, niet omdat zij zou verwijzen naar de natuur van de redeloze wezens, maar omdat de rede die ze uitvaardigt, eigen is aan de menselijke natuur:
Waar zijn dan toch die gedragsregels neergeschreven als het niet is in het boek van dat licht dat men Waarheid noemt? Daar staat elke rechtvaardige wet geschreven, van daaruit vindt ze haar weg naar het hart van de mens die de gerechtigheid beoefent. De lichtende Waarheid vestigt zich niet in de mens, maar ze drukt haar stempel op hem, zoals een zegelring in was gedrukt wordt, zonder dat het zegel wijkt van de ring. H. Augustinus, Over de Drie-eenheid, De Trinitate. 14,15,21De natuurwet is niets anders dan het licht van de rede, in ons gestort door God; door haar weten wij wat we moeten doen en wat we moeten vermijden. Dit licht, of deze wet, is door God gegeven bij de Schepping. H. Thomas van Aquino, Dec. Praec.. 1
Er bestaat ongetwijfeld een echte wet, dat is de rechte rede; ze stemt overeen met de natuur, die verspreid is bij alle mensen; ze is onveranderlijk en eeuwig; haar voorschriften roepen op tot plichten; haar verbodsbepalingen wenden af van het kwaad. (...) Het is heiligschennis haar door een tegengestelde wet te vervangen; het is verboden ook maar één voorschrift ervan niet toe te passen; niemand is in staat haar helemaal af te schaffen. Cicero, Rep. 3,22,33
Diefstal is zeker iets dat door uw wet gestraft wordt, Heer, ja al door de wet die in de harten van de mensen geschreven staat en die zelfs door hun zondigheid niet wordt uitgewist. H. Augustinus, Cong. 2,4,9 (vert. Wijdeveld 70)