15 augustus 1997
Zonder hulp van de genade zouden mensen "de vaak smalle weg tussen de lafheid die toegeeft aan het kwaad en het geweld dat dit kwaad wil bestrijden doch het verergert" H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 25 niet vinden. Het is de weg van de caritas, dat wil zeggen de liefde tot God en tot de naaste. De caritas is het grootste sociale gebod; ze eerbiedigt de ander en zijn rechten. Ze eist de praktijk van de rechtvaardigheid en zij alleen stelt ons daartoe in staat. Ze inspireert tot een leven van zelfgave: "Wie zijn leven tracht te redden, zal het verliezen en wie het verliest, zal het behouden" (Lc. 17, 33).
Christus is uit liefde voor ons gestorven, toen wij nog "vijanden" (Rom. 5, 10) waren. De Heer vraagt ons om, zoals Hij, zelfs onze vijanden Vgl. Mt. 5, 44 te beminnen, om onszelf te maken tot de naaste van degene die het verst Vgl. Lc. 10, 27-37 van ons afstaat, de kinderen Vgl. Mc. 9, 37 en de armen Vgl. Mt. 25, 40.45 lief te hebben, zoals Hijzelf dit doet.
De apostel Paulus heeft een weergaloos beeld van de liefde geschetst: "De liefde is lankmoedig en goedertieren; de liefde is niet afgunstig, zij praalt niet, zij beeldt zich niets in. Zij geeft niet om de schone schijn, zij zoekt zichzelf niet, zij laat zich niet kwaad maken en rekent het kwade niet aan. Zij verheugt zich niet over onrecht, maar vindt haar vreugde in de waarheid. Alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles duldt zij" (1 Kor. 13, 4-7).