
15 augustus 1997
In het college van de twaalf neemt Petrus de eerste plaats in. Vgl. Mc. 3, 16 Vgl. Mc. 9, 2 Vgl. Lc. 24, 34 Vgl. 1 Kor. 15, 5 Jezus heeft hem een unieke zending toevertrouwd. Dankzij een openbaring die van de Vader kwam, had Petrus beleden: "Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God". Onze Heer had hem toen gezegd: "Gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen" (Mt. 16, 16). Christus, "de levende steen" Vgl. 1 Pt. 2, 4 geeft zijn op Petrus gebouwde kerk de verzekering van de overwinning op de macht van de dood. Omwille van het geloof dat Petrus heeft beleden, zal hij de onwankelbare rots van de kerk blijven. Hij zal de zending hebben, dit geloof te behoeden voor iedere tekortkoming en zijn broeders erin te bevestigen. Vgl. Lc. 22, 32
Het geloof is de goddelijke deugd waardoor we in God geloven en in alles wat Hij ons gezegd en geopenbaard heeft, en dat de heilige Kerk ons voorhoudt te geloven, omdat Hij de waarheid zelf is. Door het geloof "vertrouwt de mens zich in vrijheid geheel aan God toe". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 5 Daarom probeert de gelovige de wil van God te kennen en te volbrengen. "Die gerechtvaardigd is door het geloof zal leven" (Rom. 1, 17). Het levende geloof "handelt door de liefde" (Gal. 5, 6).
Onze rechtvaardiging komt voort uit Gods genade. De genade is een gunst , een belangeloze hulp die God ons biedt om zijn oproep te beantwoorden: kinderen van God Vgl. Joh. 1, 12-18 te worden, aangenomen zonen, Vgl. Rom. 8, 14-17 deelhebbers aan de goddelijke natuur Vgl. 2 Pt. 1, 3-4 en aan het eeuwig leven. Vgl. Joh. 17, 3
Het hart, dat zodoende vastbesloten is om zich te bekeren, leert bidden in het geloof. Het geloof is een instemming met God op de wijze van een kind; het gaat wat wij voelen en begrijpen, te boven. Het geloof is mogelijk geworden, omdat de welbeminde Zoon voor ons de toegang tot de Vader geopend heeft. Hij kan ons vragen om te "zoeken" en te "kloppen", omdat Hijzelf de poort en de weg is. Vgl. Mt. 7, 7-11.13-14