15 augustus 1997
Het eucharistisch offer wordt ook opgedragen voor alle overleden gelovigen "die in Christus gestorven en nog niet geheel gezuiverd zijn", Concilie van Trente, 22e Zitting - Over het allerheiligst Misoffer, Sessio XXII - Doctrina de sanctissimo Missae sacrificio (17 sept 1562), 6. vert. uit Lat. opdat zij het licht en de vrede van Christus kunnen binnentreden:
Begraaft gij dit lichaam waar het u uitkomt; laat de zorg daarover u niet hinderen. Eén ding vraag ik u slechts: dat gij aan het altaar van de Heer mij gedachtig zijt, waar gij ook zijn zult. H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. 9,11,27 (vert. ontleend aan G. Wijdeveld); De H. Monica voor haar dood tot de H. Augustinus en haar broer.Dan bidden wij (in de anafora) ook voor onze overleden heilige vaders en bisschoppen en voor allen zonder onderscheid die ons zijn voorgegaan in de dood, in het vertrouwen dat de zielen voor wie deze bede wordt opgedragen, terwijl daar het heilige en ontzagwekkende offer voor ons ligt, er in hoge mate baat bij mogen vinden. (...) Terwijl wij God bidden voor de overledenen, ook al waren zij zondaars, (...) bieden wij Christus aan, die voor onze zonden is geslacht. En zo verzoenen wij de goede God met hen en met onszelf. H. Cyrillus van Jeruzalem, Tweede mystagogische catechese, Catecheses Mystagogicae. 5,9.10 (vert. ontleend aan C. Beukers 1964)
Het eucharistisch offer. Wanneer de viering in de kerk plaats vindt, is de Eucharistie het hart van het Paasmysterie dat in het sterven van een Christen gestalte krijgt. Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Orde van dienst voor de uitvaartliturgie, Ordo Exsequiarum (15 aug 1969), 1 Daar drukt de Kerk haar feitelijke gemeenschap met de overledene uit: wanneer zij in de Heilige Geest het offer van de dood en de verrijzenis van Christus aan de Vader aanbiedt, vraagt zij dat haar kind gereinigd mag worden van zijn zonden en de gevolgen ervan, en dat hij deel mag hebben aan de volheid van het paasgebeuren door aan te zitten aan de tafel van het Koninkrijk. Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Orde van dienst voor de uitvaartliturgie, Ordo Exsequiarum (15 aug 1969), 57 Wanneer de Eucharistie op deze wijze gevierd wordt, leert de geloofsgemeenschap, in het bijzonder de familie van de overledene, zich te verenigen met degene die "in de Heer ontslapen is". Zij doet dit door deel te nemen aan het lichaam van Christus, waarvan de overledene een levend lidmaat is, en door voor en met de overledene te bidden.
Deze leer vindt ook steun in de gebedspraktijk voor de overledenen, waarover de heilige Schrift al spreekt: "Daarom liet hij (Judas de Makkabeeër) voor de overledenen een zoenoffer opdragen, opdat zij van hun zonde zouden worden vrijgesproken" (2 Makk. 12, 45). Vanaf de eerste tijden heeft de Kerk de nagedachtenis van de overledenen geëerd door voor hen voorbeden te verrichten en vooral door voor hen het offer van de Eucharistie op te dragen, Vgl. 2e Concilie van Lyon, 4e Zitting - Geloofsbelijdenis van Keizer Michael Palaiologos, Sessio IV - Professio fidei Michaelis Palaeologi (6 juli 1274), 6 opdat zij na gelouterd te zijn kunnen komen tot de gelukzalige aanschouwing van God. De Kerk beveelt ook aalmoezen, aflaten en werken van boetvaardigheid aan ten gunste van de overledenen:
Laten wij hun nu hulp bieden en ons om hun nagedachtenis bekommeren. Als immers de kinderen van Job door het offer van hun vader gereinigd zijn, Vgl. Job 1, 5 waarom twijfelt gij er dan aan dat onze offers voor de doden hun enige troost verschaffen? (...) Laten wij dus niet moe worden hulp te bieden aan hen die heengegaan zijn en onze gebeden voor hen op te dragen. H. Johannes Chrysostomos, Preken over de Eerste Brief aan de Korinthiërs, In epistulam i ad Korinthos. 41,5 vert. uit Gr.