15 augustus 1997
Eertijds kon God, die noch een lichaam noch een gestalte heeft, geenszins door een afbeelding voorgesteld worden. Nu Hij zich echter in het vlees heeft getoond en Hij onder de mensen heeft geleefd, kan ik een afbeelding maken van wat ik van God gezien heb. (...) Met onverhuld gelaat aanschouwen wij de glorie van de Heer. H. Johannes Damascenus, Toespraken ter rechtvaardiging van de verering van heiligenbeelden, De sacris imaginibus orationes. 1,16, vert. uit Gr.