15 augustus 1997
Deze leer vindt ook steun in de gebedspraktijk voor de overledenen, waarover de heilige Schrift al spreekt: "Daarom liet hij (Judas de Makkabeeër) voor de overledenen een zoenoffer opdragen, opdat zij van hun zonde zouden worden vrijgesproken" (2 Makk. 12, 45). Vanaf de eerste tijden heeft de Kerk de nagedachtenis van de overledenen geëerd door voor hen voorbeden te verrichten en vooral door voor hen het offer van de Eucharistie op te dragen, Vgl. 2e Concilie van Lyon, 4e Zitting - Geloofsbelijdenis van Keizer Michael Palaiologos, Sessio IV - Professio fidei Michaelis Palaeologi (6 juli 1274), 6 opdat zij na gelouterd te zijn kunnen komen tot de gelukzalige aanschouwing van God. De Kerk beveelt ook aalmoezen, aflaten en werken van boetvaardigheid aan ten gunste van de overledenen:
Laten wij hun nu hulp bieden en ons om hun nagedachtenis bekommeren. Als immers de kinderen van Job door het offer van hun vader gereinigd zijn, Vgl. Job 1, 5 waarom twijfelt gij er dan aan dat onze offers voor de doden hun enige troost verschaffen? (...) Laten wij dus niet moe worden hulp te bieden aan hen die heengegaan zijn en onze gebeden voor hen op te dragen. H. Johannes Chrysostomos, Preken over de Eerste Brief aan de Korinthiërs, In epistulam i ad Korinthos. 41,5 vert. uit Gr.