
15 augustus 1997
De Kerk noemt deze laatste loutering van de uitverkorenen, die geheel verschillend is van de straf van de verdoemden, vagevuur. De Kerk heeft de geloofsleer met betrekking tot het vagevuur vooral op de Concilies van Florence Vgl. Concilie van Florence, Bul, Sessio VI - 6e Zitting: Over de eenheid met de Grieken, Laetentur caeli - Decretum pro Graecis (6 juli 1439), 5 en Trente Vgl. Concilie van Trente, 25e Zitting - Decreet over het vagevuur, Sessio XXV - Decretum de purgatorio (3 dec 1563) Vgl. Concilie van Trente, 6e Zitting - Decreet over de rechtvaardiging, Sessio VI - Decretum de iustificatione (13 jan 1547), 60 geformuleerd. De overlevering van de Kerk spreekt met verwijzing naar bepaalde Schriftteksten Vgl. 1 Kor. 3,15 Vgl. 1 Pt. 1, 7 van een louterend vuur:
Maar in geval van bepaalde lichte zonden moet men geloven dat er vóór het oordeel een louterend vuur bestaat overeenkomstig hetgeen de Waarheid zegt: "Als iemand een lastering tegen de Heilige Geest geuit heeft, zal hem geen vergiffenis geschonken worden, noch in deze, noch in de komende wereld" (Mt. 12, 31). Op grond van deze uitspraak kunnen wij aannemen dat bepaalde zonden vergeven kunnen worden in deze wereld, maar andere in de komende wereld. H. Paus Gregorius de Grote, Dialogen, Dialogus. 4,41,39, SC 265, 148 vert. uit Lat.
Deze leer vindt ook steun in de gebedspraktijk voor de overledenen, waarover de heilige Schrift al spreekt: "Daarom liet hij (Judas de Makkabeeër) voor de overledenen een zoenoffer opdragen, opdat zij van hun zonde zouden worden vrijgesproken" (2 Makk. 12, 45). Vanaf de eerste tijden heeft de Kerk de nagedachtenis van de overledenen geëerd door voor hen voorbeden te verrichten en vooral door voor hen het offer van de Eucharistie op te dragen, Vgl. 2e Concilie van Lyon, 4e Zitting - Geloofsbelijdenis van Keizer Michael Palaiologos, Sessio IV - Professio fidei Michaelis Palaeologi (6 juli 1274), 6 opdat zij na gelouterd te zijn kunnen komen tot de gelukzalige aanschouwing van God. De Kerk beveelt ook aalmoezen, aflaten en werken van boetvaardigheid aan ten gunste van de overledenen:
Laten wij hun nu hulp bieden en ons om hun nagedachtenis bekommeren. Als immers de kinderen van Job door het offer van hun vader gereinigd zijn, Vgl. Job 1, 5 waarom twijfelt gij er dan aan dat onze offers voor de doden hun enige troost verschaffen? (...) Laten wij dus niet moe worden hulp te bieden aan hen die heengegaan zijn en onze gebeden voor hen op te dragen. H. Johannes Chrysostomos, Preken over de Eerste Brief aan de Korinthiërs, In epistulam i ad Korinthos. 41,5 vert. uit Gr.